zaterdag 29 oktober 2011

schrijfcursus

Een van de opdrachten die we kregen tijdens de korte-verhalen-schrijven-cursus van 2010 was het schrijven van een tien-minutenverhaaltje met als thema:
haast

Dit is wat ik toen schreef:
06.00 zie ik in verlichte cijfers op mijn wekker staan. Veel te vroeg om op te staan, bovendien heb ik een kloppend hoofdpijn boven mijn ogen. Op het moment dat ik me omdraai merk ik dat er een klam zweetlaagje over mijn hele lijf zit en de rillingen lopen over mijn rug. Over een uur moet ik opstaan en de paniek breek me uit. Stel je voor dat ik werkelijk een griep of zo heb. Dat kan niet, dat kan echt niet bedenk ik ongerust. Ik probeer me te concentreren op het ontspannen van mijn lichaam, een uurtje slaap kan net het verschil uitmaken tussen fit wakker worden of niet.

Het is druk en terwijl ik me naar mijn afspraak haast zie ik in een voortuintje een mevrouw staan. Ze zwaait met haar armen in de lucht en roept onderwijl van alles. Ik kan niet verstaan wat ze zegt en heb geen tijd om er bij stil te blijven staan. Iets wat ik toch enigszins beschaamd laat gebeuren. Wat nou als er iets ernstigs aan de hand is en ik straks in de krant lees dat een oudere dame is beroofd of nog erger en ik heb geen helpende hand uitgestoken. Met een zucht loop ik de volgende straat in en loop bijna tegen een vrouw op met een te zware grote boodschappentas. Ze loopt er duidelijk mee te zeulen. Ze heeft dezelfde jas aan als die van mijn moeder, maar ze heeft een grote gebreide muts op het hoofd die ik niet ken. Jeetje mensen toch!! Geƫrgerd vervolg ik mijn weg bedenkend dat men in de ochtenduren de mensen die op weg zijn naar hun werk of een afspraak voorrang moesten geven.

Terwijl ik me zo loop te ergeren en in gedachten ben geweest heb ik me verlopen. Ik sta in een straat die me vaag bekend voor komt maar waar ik toch niet precies van kan zeggen hoe hij heet. De huizen zijn oud, ze zijn allemaal hetzelfde op hun gordijnen en de kleur van de voordeur na. Op de hoek zie ik een ouderwets schoolgebouw. Er loopt niemand op straat, de buurt ziet er nogal verlaten uit. Geen auto's, geen brommertjes, geen gehaast, zelfs geen honden.

Ook dat nog, nu kom ik vast en zeker te laat op mijn afspraak. Ik probeer een aanknopingspunt te vinden waardoor ik me kan oriƫnteren. Geen kerktoren, geen andere hoogbouw. Vreemd omdat ik me toch midden in de grote stad bevind. Er beweegt een gordijn achter een raam en ik zie een hand die snel teruggetrokken wordt. Ik word bespiet! Langzaam loop ik door de straat en probeer het huis op nummer dertig zo onopvallend mogelijk in de gaten te houden. Daar beweegt het gordijn weer en tot mijn verbazing zie ik dat er een rode tuinkabouter op de vensterbank wordt gezet. En even later nog een. maar nu een met een karretje erbij. De handen die dit doen zien er oud uit, maar ze zijn het enige dat ik kan zien van de persoon die daar woont. Het plaatje met het huisnummer heeft ook iets bekends, maar ik kan er niet achter komen wat dat is. Ik realiseer me dat ik mijn tijd aan het verdoen ben en ik besluit om me om te draaien op mijn schreden en haast me naar de hoek van de straat.

Ha, daar zie ik die voortuin met dat nog steeds verontwaardigde oude vrouwtje, ze gebaart dat ik naar haar toe moet komen. Ik kan net zo goed even gaan kijken wat daar aan de hand is ik ben nu toch al te laat voor mijn afspraak. Dichterbij gekomen hoor ik haar vertellen dat er dieven geweest zijn, ze houdt een rood tasje in haar hand en ik denk dat ze beroofd is van haar portemonnee. Maar nee, op mijn vraag wat er gebeurd is vertelt ze dat iemand haar tuinkabouters gestolen heeft. Ik schrik en denk aan die kabouters op die vensterbank. "De een stond bij het minivijvertje vertelt ze opgewonden. Hij had een hengeltje, een rood jasje en een zwarte broek".  De andere kabouter had een kruiwagentje, hij stond al jaren bij die rozenstruik. Die kabouter vond ze de mooiste. Hij had een gele broek en een groen jasje en hij was vorig jaar nog opnieuw geverfd door haar zoon omdat de kleuren zo vaal geworden waren. "Hij had zulke lieve ogen," vertelt ze met een glimlach.

Ze draagt een vale roze ochtendjas, geruite pantoffels en onder haar rechterarm heeft ze een krant geklemd. Het rode tasje in haar hand danst op en neer met al haar handbewegingen. Ze ziet me ernaar kijken en steekt het naar me uit. "Dit lag in de tuin naast de vijver", ze overhandigt me ongevraagd het tasje. Het is een ouder tasje, beschadigd leer met een kapotte ritssluiting. Ik open het en er valt een witte, mooi geborduurde dameszakdoek uit. Verder zitten er een kam, een spiegeltje en een lipstift in het tasje. De geur van al die spullen ruikt naar vroeger. Het is duidelijk een vrouwentasje en ik roep verontwaardigd dat de dief dus een vrouw moet zijn. Het oude dametje knikt, zo ver had zij het ook al bedacht. Een vrouw die tuinkabouters steelt! Als ik heb ik het tasje helemaal geopend heb zie ik dat er onderin een verfrommelde enveloppe ligt. Ik strijk hem glad en lees het adres van mijn moeder.

Ergens is ondertussen een bel gaan rinkelen, misschien van die school verderop. Ik kijk het vrouwtje verbijsterd aan en durf haar niet te vertellen dat mijn moeder misschien wel......

Die schoolbel is wel heel erg irritant.

Dan word ik wakker en druk de knop van mijn wekker in. Mijn hoofd staat op springen en het duurt even voordat ik weet waar ik ben.

Geen opmerkingen: